Deze blog is gepubliceerd op de site van Cobouw op maandag 28 januari 2019.
Op de dag (22-1-19) dat de Eerste Kamer na een pauze van ruim anderhalf jaar de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) zou hervatten, liet een aantal partijen in Cobouw hun licht schijnen over deze wet. Hoewel de meesten van hen overwegend positief zijn, krijgt “Rijp voor de sloop” bij monde van professor Neerhof in het bericht en in de kop de meeste aandacht. Naar de mening van iBK opmerkelijk. Neerhof lijkt de maatschappelijke en politieke discussie de afgelopen decennia gemist te hebben.
De ontwikkeling, die heeft geleid tot deze wet, begon eind vorige eeuw en kwam in een stroomversnelling toen het kabinet Rutte I het advies van de Commissie Dekker uit 2008 overnam. Eind 2011 schetste CDA-minister Donner de contouren van wat nu de Wkb is. Belangrijkste toevoeging nadien is de koppeling tussen aansprakelijkheid en kwaliteitsborging onder minister Stef Blok (VVD) in het kabinet Rutte II met de PvdA aan boord.
Professor Neerhof wil de private kwaliteitsborgers inclusief instrumenten en toelatingsorganisatie uit de wet schrappen en lijkt er niets voor in de plaats te willen: gewoon doorgaan op de oude voet dus? En de bouw het gewoon zelf laten uitzoeken? De voorgeschiedenis is blijkbaar aan hem voorbijgegaan: kritische rapporten van de toenmalige VROM-inspectie (rond 2000) over de kwaliteit in de bouw, capaciteitsgebrek bij gemeenten – zeker vanaf de recessie in 2008 – en de roep om verandering, ook vanuit BWT zelf.
Bouwtoezichthouders willen in het algemeen graag hun werk graag goed doen, maar de politieke realiteit is dat deze taak dikwijls wordt ondergewaardeerd. Niet zelden zien bouwers en gemeentebestuurders de uitvoering van de VTH-taken eerder als hindermacht dan als noodzakelijke kwaliteitsborging. Daarom is het van groot belang om het politieke momentum van het op 17 januari jl. ondertekende bestuursakkoord tussen Binnenlandse Zaken en Vereniging Nederlandse Gemeenten aan te grijpen om een echte stap voorwaarts te zetten.
Het eindresultaat van het proces van de afgelopen jaren vertoont weliswaar kenmerken van een compromis, maar dat is in onze polderdemocratie eerder regel dan uitzondering. Als je om die reden de Wkb afwijst, leef je kennelijk in een andere wereld: buiten de zijlijn van zowel de bouwsector als de politiek. De Wkb zal niet automatisch leiden tot de beoogde heldere rolverdeling tussen private en publieke partijen, maar biedt daartoe wel de mogelijkheden. Het bestuursakkoord verschaft de bouwwereld, het rijk en de gemeenten de nodige handvatten om er een succes van te maken.
De Wkb laat de handhavingstaak terecht bij de gemeente. Het bestuursakkoord leidt ertoe, dat deze de informatiepositie krijgt, die noodzakelijk is om deze taak effectief te kunnen uitvoeren. Dat vergt enkele cruciale aanpassingen van het ontwerpbesluit Kwaliteitsborging voor het bouwen. Die aanpassingen zullen worden uitgewerkt in samenspraak met de VNG en andere organisaties zoals de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.
Langer wachten met vaststellen van de wet is naar onze mening riskant. Zowel aan private als publieke kant staat de capaciteit zwaar onder druk. Zolang de knoop niet wordt doorgehakt blijven de nodige investeringen in kennis en kunde achterwege. En dat terwijl de bouw aan zet is voor de enorme transitieagenda. In deze opgave zijn waarin daadwerkelijk energiezuinig, duurzaam en gezond bouwen de speerpunten. De huidige werkwijze, waarin de nadruk ligt op de vergunning in plaats van op het gebruiksgerede bouwwerk, past daar niet bij.
In het werk van de kwaliteitsborger ligt de nadruk juist op de feitelijke realisatie van het eindresultaat. Of hij zijn werk doet zoals het hoort wordt door zowel publieke als private partijen in de gaten gehouden. De Wkb voorziet in sancties om de kwaliteitsborger zo nodig zelf aan te pakken en om het gebruik van bouwwerken die niet aan de eisen voldoen te verbieden. Kortom: alle checks & balances om de bouwkwaliteit echt op peil te brengen.Het bestuursakkoord heeft alle elementen in zich om aan de slag te gaan en te gaan wennen aan de nieuwe afspraken.
De nieuwe gemeentelijke rol is redelijk vergelijkbaar met die van de verkeerspolitie naast het APK-stelsel: private partijen doen hun werk, maar als dat niet deugt grijpt het bevoegd gezag in. Dat dit in het begin wennen zal zijn en wellicht ook af en toe tot juridische geschillen zal leiden is voorspelbaar. Als die geschillen helpen om qua regelgeving en rolverdeling de puntjes op de i te zetten heeft ieder daar baat bij.
Daags na het interview met Neerhof stelt ook een tweetal bouwjuristen kritische vragen, vooral als het gaat om de aansprakelijkheid van de aannemer. Het antwoord op deze vragen is naar onze mening in de wet zelf te vinden. Het mag zo zijn dat nu nog niet duidelijk is hoe dit in de praktijk gaat uitpakken, maar dat geldt voor meer wetten. Waar een wil is een weg. De beste manier om weg te blijven van het soort procedures en claims waar beide juristen op wijzen is een bouwwereld die de kwaliteit levert die tenminste aan bovengenoemde ondergrens voldoet: het Bouwbesluit.
Deze wet biedt de bouwsector kansen om het eigen blazoen op te poetsen. Wij zijn niet zo naïef dat we denken dat dat vanzelf goed gaat komen zonder missers of bouwers die de kantjes eraf lopen. Maar dat de bouwsector gesteund door juristen vooral afwijzend reageert is niet te rijmen met borstklopperij over de eigen prestaties. Als bouwers zorgen dat hun prestaties aantoonbaar op orde zijn, heeft de kwaliteitsborger en vervolgens de gemeente daar een ‘makkie’ aan en krijgt de klant waar voor zijn geld.
Harry Nieman, Hajé van Egmond, Gert-Jan van Leeuwen
Instituut voor Bouwkwaliteit